Menu

Werken aan gebouwen met historie en een verhaal

Artikel in het jubileumboek van Friso Bouwgroep, dat in 2021 75 jaar bestond. Interview met Rosemarie Klapwijk en Douwe Offringa over restauratie en herbestemming.

herbestemming en restauratie friso bouwgroep

Interview voor jubileumboek Friso Bouwgroep over restauratie en herbestemming.

Kerken, boerderijen, scholen, fabrieken. Molens, kazernes, postkantoren. Er staan in Nederland tientallen gebouwen leeg. Omdat ze geen functie meer hebben, of omdat de functie die ze hadden (vrijwel) niet meer bestaat. Vaak gaat het om monumentale panden, of ze nu de officiële status (Rijks)monument hebben of niet. Gebouwen die niet mogen verdwijnen. Maar wat doen we ermee? Rosemarie Klapwijk en Douwe Offringa weten wel raad.

Offringa is directeur van Jurriëns Noord, het in restauratie gespecialiseerde bouwbedrijf dat sinds 2016 onderdeel is van de Friso Bouwgroep, Klapwijk richt zich binnen Friso op ontwikkeling en herontwikkeling. “Ik heb een voorliefde voor erfgoed”, vertelt ze. “Het mooie eraan vind ik dat er al een identiteit is, waar je rekening mee moet houden. Je moet zoeken naar de balans tussen die bestaande identiteit en de herbestemming naar een hedendaagse functie.”

Want daar hebben we het in dit artikel over: herbestemming en transformatie van vastgoed. Want soms is louter restauratie niet genoeg en is er een functiewijziging nodig om bestaande gebouwen te behouden. Twee vormen van nieuw leven inblazen van vastgoed, beide met een eigen betekenis. Herbestemming is een functiewijziging, waarbij de uiterlijke kenmerken niet wijzigen, transformatie gaat verder: niet alleen de functie van het gebouw verandert, ook de verschijningsvorm. Al blijft het aangezicht veelal intact. “Als je kijkt naar de leegstandcijfers, maar ook naar de vraagzijde op de woningmarkt, dan móeten we wel wat met herbestemming”, stelt Klapwijk.

Beperkte bijdrage qua omzet, grote impact qua uitstraling

Jurriëns Noord is al meer dan veertig jaar toonaangevend in het noorden, maar werkt landelijk. Offringa: “In Nederland zijn zo’n veertig grote en middelgrote restauratiebedrijven. Wij zijn daar één van. We hebben een zo’n veertig man in dienst in Sneek en Groningen en recent kregen we er nog twintig collega’s bij door de overname van Hanzebouw in Zwolle. In omzet heeft onze tak een beperkte bijdrage, maar de uitstraling en publiciteit is vele malen groter. Veertig nieuwbouwwoningen bouwen is mooi en Friso doet dat state of the art, maar als je dat vergelijkt met de publiciteit die wij kregen bij de restauratie van het stadhuis en de stadhuistoren in Bolsward? Gigantisch. Daar hebben mensen een gevoel bij.”

“Je zoekt de balans tussen continuïteit en verandering, dat is de uitdaging van herontwikkeling”, valt Klapwijk bij. “Je moet niet de ziel of de sfeer verpesten. Jurriëns is heel sterk in de combinatie van de historie, het verhaal en de esthetische kant van het gebouw en het ambacht. Ieder bouwbedrijf kan herontwikkelen, maar als je rekening houdt met de historische waarde, moet je begrijpen hoe vroeger werd gebouwd. Nieuwe technieken gebruiken kan, maar je moet ze aanpassen aan de bestaande situatie.”

Een restauratiebedrijf wordt je niet zomaar, stelt Offringa. “Je moet certificaten hebben, die je jaarlijks moet behouden na een audit. En voordat je start, moet je eerst vijf jaar bezig zijn en referenties kunnen opgeven. Na die vijf jaar kun je dan een klein certificaat verdienen, waarmee je als bedrijf bijvoorbeeld een kleine kerk mag verbouwen. Uiteindelijk kom je dan in aanmerking voor het grote certificaat, maar dat kost nog eens vijf jaar. Het is heel lastig om de markt te betreden; in Noord-Nederland zijn bijvoorbeeld maar twee gecertificeerde restauratiebedrijven.”

Ook de aanloop naar een restauratie duurt lang en gaat over verschillende schijven. Van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed tot de gemeente die vergunningen moet verlenen en instanties die subsidies verstrekken aan toe. Offringa lacht: “Er zijn mensen die bij ons op de bouw komen en zeggen: schuif dat oude gebouw maar plat. En het klopt: soms haal je de betimmering weg en vraag je je af wat er nog van een gebouw te maken valt.”

“Waarde is subjectief”

“Daarom wordt vaak gekozen voor sloop en nieuwbouw”, gruwt Klapwijk. “En als je alleen kijkt naar economische overwegingen en efficiency is dat ook logisch, maar vanuit cultureel en maatschappelijk oogpunt is dat niet altijd de beste keuze. Dat vraagt om creativiteit en flexibiliteit. Waarde is vaak subjectief, maar kan concreet vertaald worden naar bijvoorbeeld historische waarde, gebruikswaarde, culturele waarde, architectonische waarde of ecologische waarde.”

“Je ziet de ontwikkeling van de maatschappij aan een gebouw, dat is het fascinerende van het vak. Je ziet ook dat bepaalde gebouwen vrijkomen: kerken, fabrieken. Slopen kan gezien worden als doodzonde kapitaalvernietiging. Je sloopt iets en vervolgens doe je weer een beroep op schaarse grondstoffen: zonde. Daar is nu terecht steeds meer aandacht voor.” Offringa: “Tot in de jaren ’80 is veel gesloopt omdat dat efficiënter was. Zo ontstond de krakersbeweging.” Klapwijk vult aan: “We waren lange tijd niet heel goed in het beschermen van gebouwen.” Offringa reageert daar weer op: “Op een gegeven moment schoot het beschermen door en mocht je niets meer. Nu denkt de Rijksdienst mee in herbestemming; als iets een nieuwe functie krijgt, zijn ze bereid de dialoog aan te gaan. Om bijvoorbeeld een deuropening in een monumentale gevel te maken om de functionaliteit van een gebouw te verbeteren.” Praktische oplossingen, daar zijn de twee wel van.

Draagvlak belangrijk

“Bij herontwikkeling heb je draagvlak nodig voor herbestemming en transformatie. Je hebt een oude en een nieuwe doelgroep en daar moet je een balans tussen vinden”, stelt Klapwijk. Offringa: “Monumenten staan bijna per definitie in de binnenstad, op een boerderij en een paar molens na. Dus je hebt te maken met veel belangen. Bereikbaarheid is lastig, bij het maken van de plannen en bij de uitvoering. Je moet lompe spullen de stad uit- en invoeren. We helpen opdrachtgevers met het overleggen met de omgeving. Waar zal overlast komen en wat is voor hen acceptabel? Bouwen gaat gepaard met overlast, maar als je dat van tevoren weet en je weet hoe lang en hoeveel, dan vergroot dat de kans dat de omgeving het accepteert.”

Klapwijk: “Historische panden hebben de toekomstwaarde qua uitstraling bewezen, van nieuwe gebouwen weet je dat niet. Dat vind ik een groot argument om te kijken wat je met oude gebouwen kan doen. De wet- en regelgeving staat op dit moment het deels oplossen van de woningnood met herbestemming in de weg, daar moet nog wat gebeuren. Ook vanuit Den Haag.” “Maar”, sluit Offringa aan, “Bestaand herbestemmen gaat niet het hele tekort oplossen. Het blijft een klein aandeel in de markt, er is meer nodig. Kop van Zuid in Rotterdam is een mooi voorbeeld. Vroeger was dat een gebied met zeelieden, prostituees, kroegen of een tatooshop en verder transport en industrie. Stapsgewijs is het aangepast, met Hotel New York als blikvanger. Vandaaruit is het gebied gegroeid en werd het van een achterkant een voorkant in de stad.”

Klapwijk sluit af met een ander voorbeeld: “De gevangenis in Leeuwarden. Mijn opa zat in het Friese verzet en mijn oma werd daarom gearresteerd. Zij heeft daar lang gevangen gezeten. Friso heeft de Blokhuispoort gerestaureerd en mijn opa is na de oorlog gaan werken bij een voorloper van Friso. Dat vind ik mooie verhalen die in gebouwen kunnen zitten.”


Artikel verscheen in het jubileumboek van Friso Bouwgroep, dat in 2021 uitkwam omdat het bedrijf 75 jaar bestond.
Als tekstschrijver voor de bouw ben ik er trots op dat ik hieraan mocht meewerken. Een prachtige aanvulling op mijn portfolio.